Een hoorn als waterreservoir
februari 2025
Het Afrikaanse continent heeft een geweldige traditie in waterpijpen. Die geschiedenis begint al met de dagga of dakka-pijp uit Zuid-Afrika, genoemd naar de lokale naam voor hasj, die reeds rond het jaar 1600 gerookt werd. Voor het waterreservoir van die pijpen gebruikte men een stuk koeienhoorn. In andere streken kozen de rokers meer opvallende horens zoals die van de antiloop om de rook te koelen want dat is het doel van de hoorn. De afgebeelde waterpijp is van het Ngombe volk uit de Evenaarsprovincie van Congo-Kinshasa. De antiloophoorn is ruim voor het eind opengeboord. Vervolgens is een pijpenkop van gebakken klei in het gat gemonteerd met behulp van een ringvormige stop van gevlochten plantenmateriaal. In de versiering van die pijpenkop leefde de pottenbakster zich uit. Als bij kerfsneewerk werden rijen verdiepte driehoekjes aangebracht. Na het bakken zijn deze afwisselend met rode en witte kleurstof geaccentueerd om zo een kleurig rookinstrument te creëren. Om te roken werd de mond om de wijde opening van de hoorn geplaatst en zo kon men de door het water gekoelde rook inhaleren. Dit zorgt voor een diepe inhalering van de rook die de gewenste roes moest geven. Het speeksel van de roker maakte dat het mondstuk later door insecten is aangevroten.
Amsterdam Pipe Museum APM 24.904
Permalink